De website metahistorie.com is opgezet vanuit de visie van Dr. F. De Graaff op dit onderwerp.
Wie is Dr. F. de Graaff?
Frank de Graaff (Rotterdam, 30 juni 1918 - Hattem, 18 augustus 1993) is Nederlands Hervormd predikant, theoloog, cultuurfilosoof en godsdienstwijsgeer. Hij staat bekend als groot denker met originele en soms omstreden standpunten op de terreinen van filosofie, theologie en geschiedenis. Zijn visie is sterk beïnvloed door Nietzsche, Plato, Pascal, Spinoza en Heidegger. Uiteraard heeft hij ook grote inspiratie gehaald uit de Bijbel en de Joodse geschriften.
Biografie
De Graaff studeerde theologie met als hoofdvak wijsbegeerte aan de Rijksuniversiteit van Utrecht. Hij promoveerde in 1951 op een dissertatie over Martin Heidegger. In dit boek stelt De Graaff, dat Heidegger met het "Zijn", God bedoelt. Tot deze zelfde conclusie komt George Steiner bijna veertig jaar later. De Graaff heeft als predikant gestaan in de Nederlandse Hervormde Kerk in Well en Ammerzoden, Apeldoorn, Rotterdam en Hattum. In zijn preken ligt de nadruk op exegese. Daarbij heeft hij zich laten inspireren door het Joodse gezichtspunt van de Bijbel. In 1984 is hij met emeritaat gegaan.
Gedachtewereld
De Graaff concentreert zich op de gang van de Europese cultuur in relatie met het christendom. Hij heeft een neergang van het West-Europese christendom voorzien met als resultaat de secularisatie. Anderen zagen dit toen nog niet en vonden hem te pessimistisch. Zijn boek Als goden sterven (1969) maakt veel indruk. Acht jaar later volgt Anno Domini 1000 - Anno Domini 2000. In beide boeken komt zijn visie op de metahistorie naar voren.
Deze visie is dat culturen worden geregeerd door tussenwezens, die goden of engelen kunnen worden genoemd. Zij zijn onderworpen aan de God van de bijbel: de God van Israël. Deze tussenwezens zijn sterfelijk als zij onrecht toelaten in hun cultuur. Sterft het tussenwezen, dan gaat deze cultuur op de duur te gronden. Immers een cultuur bestaat bij de gratie van een godsverbinding. De Graaffs visie komt voort uit Psalm 82. Hij volgt hier de exegese van Martin Buber en toont onder invloed te staan van Dostojevski en Kafka.
Ook de westerse cultuur werd geleid door een tussenwezen, die intermediair is tussen de hoogte God en het christelijke (West-) Europa. Dit tussenwezen is gestorven. De Graaff meent eerst dat de godsverbinding begon te ontbreken in de tijd van de Renaissance. Later plaatst hij het begin van die godsverduistering rond het jaar 1000. Het westerse tussenwezen is niet dezelfde als Jezus, die christenen de Zoon van God noemen. Uit de bijbel maakt De Graaff op, dat de westerse christendom dit tussenwezen aanziet voor Jezus zelf. De Graaff schrijft twee boeken met de titel Jezus de Verborgene, waarin een tweetal evangeliën werd ontleed om een helder beeld van Jezus te krijgen. Jezus en de god van het Europese christendom zijn niet dezelfde.
Om deze visie nader te onderzoeken, verdiept hij zich in de evangeliën, het Joodse gedachtegoed en in de geschiedenis van de Europese cultuur.
Coherentie van het controversiële in het werk van F. de Graaff
''... yet there is method in it''
Het werk van De Graaff is door de jaren heen op veel tegenstand gestuit. Dit geldt in elk geval voor a) zijn visie op de westerse wetenschap, b) zijn opvatting over de zogenaamde tussenwezens en c) zijn kijk op Israël.
Ad a) Ten aanzien van de westerse wetenschap en techniek stelde hij dat die zijn gebaseerd op het zogenaamde voorstellende, rekenende denken dat geleid wordt door de drang tot beheersen en zo een reductie van de werkelijkheid impliceert. Dit standpunt ontmoette vanzelfsprekend kritiek, want hoe kan iets dat leven en welvaart heeft bevorderd verwerpelijk, of tenminste dubieus, zijn?
Ad b) De tussenwezens, d.w.z. engelen of goden, zag hij als transcendente wezens die volken en culturen beheren. Deze visie ontmoette tegenspraak van degenen die de mening huldigen dat er maar één God is.
Ad c) Hij wees de zogenaamde vervangingstheologie, die meent dat de Christelijke Kerk in de plaats van Israël is gekomen, af en daarmee tevens de Jodenzending. Deze kijk op Israël werd weersproken, omdat Israël destijds (en nog steeds) Jezus zou hebben afgewezen.
Het zijn stellingen die op het eerste gezicht niets met elkaar te maken hebben, maar die bij De Graaff een logische samenhang vertonen. Waarmee aangegeven wordt dat die controversiële stellingen niet door De Graaff verdedigd werden om per se origineel te willen zijn, maar omdat de ene stelling uit de andere volgt.
Zijn stellingen vloeiden voort uit zijn uitgangspunt, namelijk de teruglopende positie van het Christendom in West-Europa en daarmee de crisis in de Westerse cultuur die nu eenmaal op het Christendom gebaseerd was. Hij betoogde dat reeds in een boek uit 1956 toen velen nog overtuigd waren van de tijdelijkheid daarvan.
Vanwege de gelijktijdigheid kan het verval van het Christendom vanaf de 18e eeuw in verband worden gebracht met de successen van de natuurwetenschappen, die duidelijk werden in de 17e en 18e eeuw: de hypothese ''God'' is als gevolg daarvan, naar het woord van Laplace, niet meer nodig.
Maar hoe kan God het toelaten dat ''Zijn Kerk'' en dus ook ''Zijn cultuur'' in verval raakt? Daarop past het antwoord dat God het beheer over culturen niet rechtstreeks uitoefent, maar heeft overgelaten aan tussenwezens die enigermate autonoom zijn. Die Christelijke Kerk staat dus niet onder leiding van de God van de Bijbel, of van Jezus.
Als nu moet worden aangenomen dat niet Jezus, maar een tussenwezen de Christelijke cultuur geleid heeft en als blijkt dat dat tussenwezen die cultuur naar de ondergang voert, ligt het voor de hand het heil niet meer bij enig tussenwezen, maar bij de hoogste God te zoeken. En dus te gaan leren van het volk dat vanouds het uitverkoren volk van die hoogste God werd genoemd: Israël. (Zulks vereist dat Jezus dan als Jood en niet als de eerste Christen wordt gezien.)
Het blijkt dus dat De Graaffs wetenschapsfilosofische positie (punt a) vanzelf leidt tot zijn theologisch-exegetisch inzicht (punt b), welk inzicht vervolgens leidt tot zijn theologisch-dogmatisch standpunt (punt c). De opeenvolging is niet omkeerbaar: uit c) volgt niet b) en uit b) volgt niet a). Evenmin heeft de samenhang het karakter van noodzakelijkheid: het uitgangspunt voert niet noodzakelijk tot de diagnose a), noch voert a) noodzakelijk tot b) of b) tot c). De samenhang is slechts plausibel in de zin van niet-onlogisch. Ook wordt hier niet bewezen dat De Graaff (of dat zijn critici) gelijk had(den). Slechts wordt hiermee getoond dat het denken van De Graaff, dat zich uitstrekte over verscheidene terreinen, een opmerkelijke samenhang vertoonde.