De meeste antieke culturen hebben hun eigen godenwereld. Deze hiërarchisch geordende wereld bestaat uit een oppergod, vele goden en helpers van de goden. De grieken kennen bijvoorbeeld Zeus, Athena en Hercules; de germanen Wodan, Freia, Baldur en Loki; en de perzen Osmud, Ahriman en Ahura Mazda. Ook is er meestal strijd tussen de goden, men is het met elkaar oneens, heeft andere waarden of is goed danwel kwaad. In de godsdienstfenomenologie kan men de beschrijvingen van de godenwerelden naast elkaar leggen en vergelijken, en al snel wordt gesuggereerd dat ieder mens zijn eigen naampjes geeft aan machten hoger dan hijzelf. Dat men in de ene cultuur een ander naampje geeft dan in de andere cultuur is geen onderzoeksvraag. Toch is de vraag legitiem of de machten die men vereerd heeft dezelfde zijn onder een andere naam afhankelijk van de cultuur waarin men leeft, of dat die machten van de verschillende culturen naast elkaar bestaan hebben.
Wanneer men er van uitgaat dat de verering van deze machten voortkomt uit een projectie van de menselijke geest en deze opvatting anachronistisch terugbrengt naar de antieke culturen, dan kan men op grond het het postulaat dat alle mensen gelijk zijn kunnen concluderen dat hun projecties dat ook zijn op de naamgeving na.
Wanneer men er van uit gaat dat de beleving van de machten een authentieke beleving was die wij niet of nauwelijks kunnen navoelen, dan hebben de machten tegelijk en naast elkaar bestaan in de beleving van de verscheidene culturen die tegelijk op aarde leefden.
Wanneer men gelijktijdig wil worden met de periode waarin men een betrekking had met deze machten, komt men niet veel verder dan de cultuur waarmee men zich vereenzelvigd en binnen die cultuur bestaat maar één godenwereld en dat is de godenwereld van die cultuur. Vanuit die ene godenwereld heeft men geen betrekking met andere goden of culturen, laat staan dat er sprake zou zijn van een bepaalde verhouding van de ene godenwereld tot de andere.
Een opmerkelijke cultuur is echter de cultuur van de Joden. In die cultuur is niet alleen sprake van een eigen godenwereld met één God en veel engelen, maar ook van een besef van de godenwerelden van andere culturen en zelfs van een onderlinge verhouding van de ene Joodse God en de goden van de andere culturen. Ongetwijfeld heeft meegespeeld dat de Joden altijd omringd waren door andere culturen: het verhaal van Mozes in de confrontatie met Egypte, het verhaal van Daniël in de Babylonische tijd en Jezus in de confrontatie met het Romeinse Rijk. Wanneer men nu culturele machten als bovenindividuele machten aanmerkt en uitkomt bij de vraag of er ook nog bovenculturele machten bestaan, is de overlevering uit de Joodse cultuur een kandidaad om daar meer over te weten te komen. Wel moet men dan bereid zijn de moderne beperkingen van het materialistisch rationalisme te overwinnen, om vervolgens voorbij de christelijke metafysica te geraken. Wanneer wij ons voornamelijk beperken tot de Schriften (in de christelijke traditie bekend als het oude testament van de bijbel) dan ziet het Joodse gedachtenpad er als volgt uit:
Vanuit de grote verhalen is het wezen van een cultuur te duiden (vgl. ook Ilias, Edda). Dit wezen is een verschijning of openbaring van een cultuurmacht (vgl. ook Hegel, Goethe). Een cultuurmacht stelt een eenheid en bepaalt een taalgemeenschap. Er zijn vele machten, ook vanuit het getuigenis van Israël: hemel en aarde zijn goden, door JHWH geschapen. Het bijzondere van Israël is dat zij een onmiddellijke openbaring van de hoogste God kennen waarin gesproken wordt over de bestemming van de cultuurmachten (Exodus 12:12, 22:8+9, Deuteronomium 4:19, Daniel, Psalm 138, Job, Efeze 6:12).
De cultuurmachten hebben hun onsterfelijkheid en glans van JHWH, zij zijn door JHWH aangesteld om de verbinding van de menselijke en goddelijke wereld te onderhouden; toch zijn ook zij sinds de val aan de Boze onderworpen en verwachten zij verlossing. Men moet steeds onderscheid maken tussen een cultuurmacht, de invloed van de Boze in deze macht en de inspiratie die voortkomt uit het handelen naar de bestemming van die macht (bv. Satan weigert Jacob te zegenen, genius Esau doet dit wel).
Wanneer een cultuurmacht onrecht tegenover de zwakkke toestaat of barmhartigheid verzaakt, dient hij als een mens te sterven: zo geraakt een cultuur in verval (Psalm 82). Na het zich terugtrekken van de cultuurmacht oefent deze nog wel invloed uit, en kan zelfs nog wel verschijnen (Handelingen 16:9).
Metahistorische aanwijzingen van dr F. de Graaff:
Op basis van het Joods getuigenis heeft de cultuurfilosoof dr. F. de Graaff de machten van de europese cultuur opgespoord door nauwkeurige bestudering van de werken die de europese cultuur heeft voortgebracht.
In Het Europees Nihilisme wordt het wezen van de Europese cultuur geduid als de vermenging van de Griekse Zonnegod Apollo en de Israëlische God Christus. Van Apollo stamt het waarheidsbegrip en van Christus de ontfermende genade.
In Als Goden Sterven wordt de Christelijke God onderscheiden van de Joodse God. De Christelijke God is het (tussen)wezen van de europese cultuur, terwijl de Joodse God geen tussenwezen, maar de hoogste God is. Ook wordt de genade nader geduid: bemiddelende genade door de Kerk is wezenlijk anders dan de ontfermende genade vanuit God.
In Anno Domini 1000 - anno Domini 2000 wordt de laatste 1000 jaar van de Europese geschiedenis verklaard als een sterven en zich terugtrekken van de Europese cultuurmacht. De god van het westen is geïncarneerd in de Romeinse keizer Otto III en deze heeft zich plaatsvervangend geofferd, om het oordeel over de westerse cultuur uit te stellen.
In Het Geheim van de Wereldgeschiedenis wordt de sleutel tot het verstaan van de wereldgeschiedenis aangegeven in het verhaal van de tweelingbroers: Esau en Jacob. Door de zegen van Isaac krijgt Esau het zwaard tegenover zijn broeder en wordt Israël gesteld onder een ander beginsel. Niet het bewaren en gebruiken van de paradijselijke krachten, maar het openhouden van de verbinding met de Goddelijke wereld.
In Jezus de Verborgene wordt de list van de Joden uitgewerkt: de vervulling van de Joodse Thora wordt publiekelijk ontkend, waardoor Rome de Messias kan accepteren (zoals Rome alles accepteert wat niet-Joods is).
In Die Zauberflöte worden de zetten van die Königin der Nacht, het naschijnsel van de Zonnegeest, nauwkeurig aangegeven. Er wordt gezinspeeld op een rechtvaardige loutering ook van de gevallen machten.
In Israël, Hellas, Rome licht de verheffing van de Griekse cultuur door Diotima op. Alexander heeft met die inwijding zijn hoogste bestemming getracht te verwerkelijken. Later wordt het Hellenisme door Paulus teruggebracht naar geest van Alexander. Toen het Joodse beginsel in het Christendom steeds machtiger werd heeft Rome ook een list verzonnen: de genius Esau zou het uiterlijk van Jacob gaan aannemen: in het teken van het Kruis sloot Constantijn een bondgenootschap met het Christendom. In het westen werd nu onder invloed van de Kerk (Esau) voornamelijk de genius van het westen vereerd, maar door de Joodse elementen in het Christendom werd ook de Messias erkend. In het oosten kregen de Joodse elementen in het Christendom versterking van de invloed van Alexander en Paulus op het Hellenisme; hierdoor nam het verzet tegen Esau toe.