In het Bijbelboek Samuël (II, 11:7) laat koning David aan generaal Joab vragen of het vrede met de oorlog is. Deze schijnbare tegenstrijdigheid geeft duidelijk aan dat het Hebreeuwse woord sjalom niet hetzelfde als afwezigheid van oorlog betekent. Sjalom is veeleer de gave verhouding tussen God en mens en tussen de mensen onderling. 

 

Deze harmonieuze eenheid van God en mensen strekt zich uit tot alle terreinen van het leven. Het woord vrede met die inhoud komt 237 maal in de Hebreeuwse Bijbel voor en 87 maal in het Nieuwe Testament. De werkwoordsvormen van sjalom betekenen: volkomen zijn, behouden of ongedeerd, trouw blijven, maar ook vergelden in de betekenis van vergoeden of straffen. Het Koninkrijk van God is van alle eeuwen volgens Psalm 145:13. Daarin is de sjalom volledig verwerkelijkt. Het Koningschap van God moet op aarde verwerkelijkt worden door de vervulling van de Tora. De rabbijnen spreken van het juk van het Koninkrijk der hemelen, dat de mens op zich moet nemen. Maar het Koninkrijk van God is ook een toekomstig perspectief dat op het einde van de geschiedenis is gericht: het rijk breekt aan als de gehele schepping en elk mens het Koningschap van God erkent. Dan heerst de sjalom op aarde.

 

Het doel van de verkiezing van Israël

 

De Here God heeft Israël uitgekozen uit liefde en doet daarmee zijn eed aan hun vaderen gestand (Deut.7:8). Het juk van het hemelse Koninkrijk en de verwerking van de Tora brachten noodzakelijk afzondering van het volk Israël met zich mee. Oorspronkelijk waren alleen huwelijken met de zeven Kanaänitische volkeren verboden (7:1-4), omdat zij werden gezien als zeer gevaarlijke afgodendienaars. De missie van Israël wordt bedreigd door ontrouw en verval, zowel van binnenuit als van buitenaf. Israëls koning Achab bijvoorbeeld trouwde met een Fenicische prinses, die de Kanaänitische cultus stimuleerde en Manasse, de zoon van hervormer Hizkia, bevorderde tijdens zijn bewind van 55 jaar sterk de Kanaänitische cultus (vgl. 2 Kon. 21 en 2 Kron. 33) en voerde kinderoffers, waarzeggerij en verering van hemellichamen in (vgl. het verbod daarvan voor Israël in Deut. 4: 19,20). Van buitenaf zijn vooral de Edomieten, in het bijzonder Amalek Israël vijandig gezind.[i] Zowel intern als extern is strijd tegen afgoderij geboden. Zonder die strijd die meer dan eens met niet gering geweld gevoerd is, zou het volk vernietigd zijn. De strijd tegen het leger van Farao wordt gevoerd met de heer van de oorlog, de God van Israël (Ex.15:3). De oorlog wordt in beginsel niet met wapens, maar met zijn Naam gevoerd. David wordt door dé Filistijn (Goliath) vervloekt bij zijn goden. Maar David antwoordt: u komt tot mij met zwaard, lans en knots en ik kom tot u met de naam van de Heer der heerscharen, de God van de slagorde van Israël, die u gehoond hebt (I Sam.17:45).

 

Mozes houdt Israël in Deuteronomium 32, bekend als het lied van Mozes, in zijn afscheidsrede voor, dat het volk een deel van God is en waarschuwt voor ontrouw (32:9 vlg.). Hij geeft ook aan hoe de verhouding met de volkeren moet worden gezien: Toen de Allerhoogste de volkeren (volksstammen of naties) een erfdeel aanwees en Hij de mensenkinderen van elkaar scheidde, stelde Hij voor de volkeren gebieden vast, naar het getal van de kinderen Israëls (32:8). Het hele zielental van het huis van Jacob dat naar Egypte is afgedaald is zeventig (Gen.46:27). Mozes roept bij zijn afscheid de hemel en de aarde tot getuigen op. Hij is immers een sterfelijk mens, maar hemel en aarde blijven eeuwig bestaan en zorgen voor een eeuwig getuigenis. Daarom kunnen andere volken of kerken nooit beweren dat zij Israël vervangen, want dat wordt door eeuwige getuigen tegengesproken.

 

De zeventig naties waren er eerst. Ze zijn na de Babylonische spraakverwarring niet van de aarde verdreven, maar verstrooid. Ze mochten volgens Rasji blijven van de Allerhoogste met het oog op het getal van de kinderen Israëls. Hieruit is af te leiden dat de verkiezing en de afzondering van het volk Israël niets met zelfgenoegzaam nationalisme te maken heeft, maar in beginsel gericht is op de redding van de volkeren. Het volk en de staat Israël is en wordt vaak gecriminaliseerd met de nationalistische en etnische maat door volken die zelf de natiestaat hebben uitgevonden, en apartheid en ideologisch racisme hebben gepraktiseerd.

 

Israël bestaat weliswaar evenals de volkeren uit individuele personen, maar wordt in de Tora als volk in het enkelvoud aangeduid met nefesh, ziel (Gen.47:26). Daarmee wordt de eenheid van het volk geaccentueerd. De God van Israël heeft zijn volk tot een licht voor de volkeren bestemd (Jes.42:6). Tijdens het Loofhuttenfeest werden zeventig stieren geofferd. Dat offer is door Rasji uitgelegd als een vraag om vergiffenis voor de zonde van alle volkeren op aarde. Zacharia (14:16) profeteert dat in de eindtijd de overlevenden van alle volkeren naar Jeruzalem zullen opgaan om daar Soekot te vieren.

 

Marcion en de gnostiek

 

De rede van Mozes in parasja Ha’azinoe (leen het oor) is voor moderne atheïsten als Dawkins aan dovemansoren gezegd. Zij zien in de Hebreeuwse Bijbel een bron van geweld. Dat verwijt is al oud. Vooral met de God van het Bijbelboek Genesis hadden Griekse denkers, die aanvankelijk van de christelijke gemeenschap deel uitmaakten, in de oudheid grote moeite. Het christendom krijgt trouwens pas later een universeel, dogmatisch rechtzinnig karakter met Rome als middelpunt. Paulus klaagt nog in de eerste brief aan de gemeente van Korinthe over het gebrek aan eenheid: ieder van u zegt maar wat, ik ben van Paulus, ik van Apollos, ik van Kefas, ik van Christus (I:1,12).

 

De gnostici identificeerden de God van Genesis met de 'tirannieke Wereldschepper' die de onvolmaakte, zichtbare, niet geestelijke wereld geschapen zou hebben. De hoogste God is in hun ogen volmaakt en zal zich nooit mengen in kwaadaardige, aardse conflicten, laat staan in een aardse strijd.

 

De gnostische literatuur is volgens Hans Jonas doordrenkt van een anti-Joodse houding, hoewel die literatuur vaak gebruik of liever misbruik maakte van Joodse heilige geschriften.[ii] Marcion beschouwde de Joodse geschriften in de tweede eeuw als wrede boekrollen en wees ze af. Probeerde de kerk het O.T. te vergeestelijken door het volk Israël te vervangen door de kerk, Marcion wilde de Joden hun boeken teruggeven en het N.T. 'zuiveren' van de vreemde Joodse smetten. In zijn optiek kon de God van de Joden nooit dezelfde zijn als de Vader van Jezus Christus. Hij oordeelde dat de jaloerse God der Joden, de Demiurg die de boze wereld geschapen heeft, door Christus als vertegenwoordiger van de liefdevolle God is overwonnen.

 

De waardering van Tenach

 

Door de eeuwen heen heeft de kerk met de Joodse geschriften moeite gehad, hoewel er door christenen voor het voeren van heilige oorlogen en kruistochten een beroep op werd gedaan. Het is dan ook een wonder dat de christelijke kerk Tenach als Heilige Schrift heeft erkend. Maar de erkenning is gepaard gegaan met een nieuwe verklaring en vaak allegorische leeswijze van de oude geschriften, die het Oude Testament genoemd werden. De kerk las het O.T. niet vanuit de Tora, zoals de Joden, maar vanuit het evangelie volgens het zogenoemde Nieuwe Testament. Ik besef dat iedere theoloog dat al lang weet, maar moet hier ter inleiding op de vraag naar de rol van het geweld in de Bijbel melding van maken.

 

Hoewel de kerk de zienswijze van Marcion als ketters heeft verworpen, heeft de voorliefde voor geweldloosheid in de moderne tijd feitelijk tot meer sympathie voor de visie van Marcion geleid. In de twintigste eeuw hebben vredelievende christenen de opbouwende waarde van het O.T. zelfs betwijfeld. Met voorbijzien van de Bijbelse betekenis van vrede, die de sjalom in de oorlog kent, hebben pacifisten een christendom ontwikkeld dat geweldloosheid verdedigt en zich tegen het zogenaamde oog-om-oog- beginsel uit de Tora keert. Dat dit beginsel 'Geef een oog voor een oog' luidt en tegen de dader gericht is die iets moet rechtzetten, en allerminst een vrijbrief is om zelf wraak te nemen, werd nauwelijks opgemerkt. Dit beginsel moest volgens de Talmoed trouwens ook tegenover niet-Joden worden gepraktiseerd; van hen werd wel dezelfde verplichting  verwacht.    

 

Persoonlijke wraakneming wordt in de Hebreeuwse Bijbel echter uitdrukkelijk verboden (Lev. 19: 18). In Exodus 21 gaat het om de vergoeding van de schade die iemand is aangedaan. De verwerkelijking van sjalom in de Hebreeuwse Bijbel roept niet op tot geweld of tot het eigenmachtig voeren van heilige oorlogen, maar sluit het geweld als middel ter bestrijding van afgoderij beslist niet uit. Met de vijanden wordt in principe door God zelf afgerekend, maar dat geldt ook voor de zonde en overtredingen van het volk Israël, die tot ballingschap konden leiden (Jer.25:28,29). De misstappen van grote Joodse leiders worden in Tenach bijna meedogenloos beschreven. De profeet Mozes wordt zelfs de toegang tot het beloofde land ontzegd. Maar ook de veroordelingen van de priester Aäron en van koning David, de stamvader van de Messias, liegen er niet om. Leiders zijn geen helden zoals in de heilige geschriften van de meeste volken, waarin de schanddaden van toonaangevende personen worden verdonkeremaand.

 

Geweld tegen vijanden

 

De oudtestamenticus prof. Klaas A.D. Smelik geeft van het geweld in de Hebreeuwse Bijbel een evenwichtig overzicht.[iii] Hij is van oordeel dat de geweldsteksten vanuit hun oud-oosterse context moeten worden verstaan, en specifieker vanuit de Babylonische ballingschap. In Deuteronomium 20 geeft de Tora echter richtlijnen voor de strijd tegen vijanden, die heel wat humaner zijn dan het wrede krijgsgeweld van de Assyriërs (vgl.Nah.3). Bovendien zijn er volgens Smelik geen historische getuigenissen dat een ban (uitroeiing van een stadsbevolking) is voltrokken.[iv] In Deuteronomium wordt aangegeven dat de strijd gevoerd moet worden 'voor vrede' (20:10). Daarom moet die vrede allereerst aan de tegenstander worden aangeboden. Het belang van de oorlog gaat ook niet boven persoonlijke en sociale verplichtingen (20: 5-7). Maar de Kanaänieten krijgen geen vrede aangeboden. Hun afgoden vormen een rechtstreekse bedreiging voor Israël; ook hun heiligdommen moeten vernietigd worden. De vijandige gezindheid van de Kanaänitische steden blijkt desondanks ook uit de oorlog die de koning van Arad tegen Israël voerde (Num.21:1). In het lied van Mozes (32:41) gaat het om het straffen van de vijanden van Israël. En in Psalm 137:9 vragen de ballingen in Babel om de straffende vergelding door de God van Israël.

 

De deelnemers aan de oorlog moeten er bovenal van doordrongen zijn dat zij niet op eigen kracht kunnen en mogen vertrouwen, maar zich door de goddelijke macht moeten laten leiden. Zonder die macht wordt Israël verslagen (Num.14:43). Daarom is de Gideonsbende klein en opereert Simson alleen en is hij alleen als nazireeër krachtig. De strijd tussen David en de onbesneden Filistijn Goliath (1 Sam. 17) is representatief voor de motivering van het gebruik van geweld in de Hebreeuwse Bijbel: het gaat om de verdediging van de eer van de God van Israël. Goliath vertegenwoordigt niet alleen het recht van de sterkste- zijn wapenrusting is veel doeltreffender dan die van Saul- maar vooral de expansieve wil tot macht van de volkeren die erop gericht is om het volk Israël te onderwerpen of uit te schakelen.

 

Israël voert strijd tegen verschillende vijandige volkeren. Daarbij wordt veel geweld gebruikt. De strijd van Israël tegen Amalek is de hevigste. Dat spoor is in de Hebreeuwse Bijbel goed te volgen. Amalek is de aartsvijand van Jacob-Israël.[v] Hij is fundamenteel onmenselijk. De Amalekieten zijn wreed en laf en vallen Israël in de rug aan en castreerden gevangen genomen Israëlieten om de besnijdenis te bespotten. Joodse bronnen geven aan dat Amaleks poging tot uitwissing van de Tora van de schepping een chaos zou maken. Israël moet de herinnering aan Amalek dan ook uitwissen.

 

Saul laat Amalek tegen het verbod van zijn God leven. Zijn nakomelingen vormen een permanente bedreiging van het Joodse volk. Een sprekend voorbeeld van een Amalekitisch verhaal is Esther, dat geschreven is tijdens de ballingschap, zoals meer profetische verhalen, die zijn ontstaan na de verwoesting van Jeruzalem. Haman wil koning Ahasveros een wet laten uitvaardigen die de uitroeiing van alle Joden beveelt. Dat onheil wordt door het moedige optreden van Esther afgewend. Zij handelt op aanwijzing van Mordechai, een nazaat van Saul.

 

Vijandig pacifisme

 

De scherpe tweedeling tussen Oud en Nieuw Testament en in het verlengde daarvan tussen aards en hemels heil kreeg in de geschiedenis van de christelijke kerk een vaste plaats in de dogmatiek. In de visie van Adolf von Harnack (1851-1930), die op Marcion promoveerde, is dat vanouds onder hellenistische invloed altijd het wezen van het christendom geweest. Mede door zijn obsessieve drang tot scheiding van christendom en Jodendom, zag Harnack niettemin scherp dat de belangrijkste heidens-christelijke stroming zich halverwege de tweede eeuw losmaakte van het Jodendom. Zijn anti-judaïstische visie komt tot uitdrukking in zijn opvatting dat Paulus bovenal de judaïsten bestreed, maar zich nogal halfslachtig tegen judaïserende apostelen opstelde.[vi] Tot verontwaardiging van Karl Barth steunden zijn leermeester Harnack en diens collega's met hun theologische visie de oorlogsverklaring van de Duitse keizer Wilhelm II in 1914.

 

De versmelting van militarisme en geloof was voor de vredesactivist G.J. Heering in 1928 aanleiding om te spreken van de zondeval van het christendom. Hij baseerde zijn kritiek op de Hebreeuwse Bijbel waarin hij een doodlopende oorlogszuchtige tendens signaleerde met heilige oorlogen en wreedheden die in de geschriften van de vroege profeten Jozua, Richteren en Samuël (1:15 over de Amalekieten) en in de door Heering zo genoemde 'wraakpsalmen' naar voren komen. Daarnaast komt hij weliswaar al in het O.T. een vredelievender gezindheid tegen, maar die wordt pas in het optreden van Jezus Christus werkelijk zichtbaar. De pacifist Heering poneerde in zijn invloedrijke kritiek op het militante christendom dat de barbaarse mentaliteit in het O.T. christenen belette om tegenover de oorlog te staan zoals het een christen betaamt. 

 

Deze visie getuigt in het licht van de opkomst van de moderne genocide in de twintigste eeuw, de term is in 1944 gestempeld door de Poolse Jood Raphael Lemkin, in het bijzonder de Shoah, en van de Jodenvervolging in het westen door de eeuwen heen van een beschamende en gevaarlijke verblinding, omdat dit anti-judaïstische pacifisme niemand beschermt tegen de wreedheden van dictators en tirannen. Zonder geweld kunnen massamoordenaars  als Hitler, Stalin en Mao, om alleen de gevaarlijkste atheïsten uit de geschiedenis te noemen, straffeloos hun gang gaan.

 

Recenter is de godsdienstkritiek van de polemoloog J.M.G van der Dennen en van rechtsfilosoof Paul Cliteur. De eerste is van mening dat oorlog een uitvinding van de evolutie is.[vii] De moderne evolutiebiologie poneert bovendien dat er in den beginne geen geest was, maar miljarden jaren slechts eencelligen bestonden. Het heet dan dat de geest laat komt. Volgens Friedrich Nietzsche is de geest bij de evolutionisten nog niet gekomen, omdat zij van een biologische hypothese een wereldbeschouwing hebben gemaakt. Nietzsche hekelde de Engelse darwinisten en vergeleek ze met kleine zelfstandigen die gewend zijn aan scherpe concurrentie in hun eigen kleine omgeving. Deze darwinisten vergroten hun eigen milieu uit tot de grote wereld en denken dat het overal net zo toegaat als bij hen thuis. Nietzsche heeft het antisemitisme fel bestreden en meende dat de eerbied voor de Hebreeuwse Bijbel tot de hoogste trap van de westerse beschaving heeft geleid.[viii]

 

Van der Dennen meent dat de Joodse 'input' naast die van de christelijke religie en van de Helleense cultuur de gewelddadigste bijdrage aan het Avondland heeft geleverd. Het Oude Testament verhaalt volgens Van der Dennen 'met bloeddorstig gusto een relaas van oorlogen en slachtingen onder regie en supervisie van de belligerente God der Wrake. Er is slechts één uitverkoren volk, de andere volken zijn inferieure, ondergeschikte ‘outcasts’, geschikt om uitgeroeid te worden. Het OT levert een modelvoorbeeld van militant-etnocentrische superioriteitswaan'. Dit tendentieuze citaat vermeld ik als illustratie van een rancuneuze weergave van Bijbelteksten, die door moedwillige vervorming haat tegen Israël zaait en gemakkelijk tot antisemitisch geweld kan leiden. In een van de bronnen van Van der Dennen, History of European Morals, stelt de Ierse historicus W.E.H. Lecky in 1865 echter dat het Jodendom een conservatief, niet agressief nationaal geloof is, dat niet naar uitbreiding streeft.

 

Hoogleraar Cliteur profileert zich als een voorstander van het ‘oecumenisch humanisme’. Hij wil de openbare ruimte tegen de laatste actieve christelijke resten vrijwaren. Zo’n rest vormt het bijzonder onderwijs. De rechtsfilosoof Cliteur neemt de religie de morele maat door het offer van Abraham van zijn zoon ter sprake te brengen. De Joden spreken niet van een offer, maar van de binding van Isaäk. De benadering van Cliteur gaat ervan uit dat hier een algemene richtlijn gegeven wordt, die simpelweg vergeleken kan worden met het islamitische verbod op homofilie. Maar het betreft in Genesis 22 een bijzonder geval, want de Bijbel kent het mensenoffer niet. Het bevel tot ‘offeren’ toetst Abrahams bereidheid en dankzij de bereidheid tot het offer hoeft het niet te worden uitgevoerd.

 

De gehoorzaamheid van Abraham is uitzonderlijk. Hij volbrengt wat geen mens zou kunnen. Zodoende vertegenwoordigt Abraham de volkeren en is de opdracht die hij krijgt juist geen algemeen gebod, wet of richtlijn. De veralgemening berust op een christelijk misverstand, dat zelfs denkers als Kierkegaard parten gespeeld heeft. De bereidheid van Abraham brengt niet alleen zegen over zijn eigen nakomelingen maar ook over alle volken. Met deze unieke rol van Abraham en met de paradoxale uitwerking van zijn gehoorzaamheid weet Cliteur geen raad. Hij vat de bereidheid van Abraham op als een categorische imperatief, terwijl de Joodse uitleg deze daad in de relationele context van het Bijbelverhaal als een uitzonderlijke verdienste opvat en een christelijke uitleg de ram die de plaats van Isaäk inneemt, identificeert met het lam Gods. In elk geval bepaalt de context van de Tora de uitleg en niet het principe van Cliteurs autonome moraal.

 

Sjalom in het Nieuwe Testament

 

De vrede op aarde die het evangelie predikt, is in overeenstemming met de sjalom van de Hebreeuwse Bijbel. Het beginsel van de hemelse vrede is volgens Lukas door een volmaakte Koning op aarde gebracht. Het Romeinse imperium erkende wel het bestuur door een hoger wezen, maar dit bestuur rekende alleen met de eigen wereldmacht en kende geen koninklijke gratie. Rome heeft in 509 v.Chr. afgerekend met de monarchie en de vrije republiek uitgeroepen. In de verering van Jezus als Koning door het volk Israël ziet Pilatus als vertegenwoordiger van het imperium een directe dreiging voor de Romeinse macht. Vandaar het grote belang van de vraag van Pilatus aan Jezus of hij een Koning is, en het bevestigende antwoord dat Jezus daarop geeft. Jezus maakt echter duidelijk dat zijn Koninkrijk niet van dezelfde orde is als die van het Romeinse wereldrijk.

 

Hij brengt het Koninkrijk van God dichtbij. De waarheid die Jezus vertegenwoordigt, berust op een innige verbinding met zijn hemelse Vader en brengt overvloedige gerechtigheid. Dat is sjalom ten voeten uit en houdt ook de vervulling van de Tora in. Die waarheid is van een hogere orde dan de staatsmacht en de hunkering naar glorie en roem in bloedige oorlogen. Dit gesprek tussen Jezus en Pilatus is dan ook terecht het belangrijkste gesprek in de wereldgeschiedenis genoemd.[ix] De keizerlijke vertegenwoordigers van het imperium bieden de volkeren wel vrede aan, maar die Pax Romana bestaat in onderwerping. De godin Pax wordt op munten afgebeeld met de wapens in de hand en de vaak met roven, plunderen en moorden verslagen tegenstanders aan haar voeten. Deze Pax Romana wordt aan de overwonnen volkeren opgelegd, want de volkeren zijn in de ogen van Rome pas humaan als ze aan Rome onderworpen zijn. Degenen die dit heil van keizer Augustus via een dogma ontvangen, moeten ingeschreven worden en belasting betalen, want de zware belastingplicht is een voorrecht: je brengt dit offer om deel uit te maken van het heilsrijk van keizer Augustus. Het is een offer aan de wereldheiland die vrede en recht geeft. Ver voor de Romeinse kerk gesticht werd, gold dus al dat er buiten Rome geen heil is.

 

Jezus is geen pacifist. Dat zou immers betekenen dat hij in de Pax Romana heil zag, maar dat is geenszins het geval. In de Joodse traditie is de Romeinse heerschappij de laatste en zwaarste ballingschap die aan de komst van de Messias voorafgaat. Voor Pilatus is het gezag van Rome superieur. In zijn hardvochtige visie bestaan er twee soorten mensen: degenen die onderworpen zijn en de vijanden. De eersten krijgen bescherming als ze belasting betalen of innen zoals de tollenaren, maar als ze gevaarlijk zijn zoals de Zeloten, kunnen ze rekenen op een wrede dood (Lukas 13:1). De gunsten golden in het bijzonder voor de Edomiet Herodes en zijn zoons, die als handlangers van het Romeinse gezag gruwelijk optraden tegen Israël. Denk aan de moord op de Hasmonese dynastie door Herodes de Grote en vooral aan de kindermoord te Bethlehem, die op de vernietiging van de Koning van de Joden gericht is. De kritiek van de Tora die Johannes op de levensstijl Herodes Antipas leverde, beantwoordde deze viervorst met onthoofding. Deze Edomiet, door Jezus die vos genoemd, bleef een vriend van Rome, hoewel Johannes hem eigenlijk wilde redden door hem het gezag van de Tora te laten erkennen.

 

Pax Romana

 

De Herodessen voegen zich als nakomelingen van Esau in het Romeinse gareel en worden dan ook door de rabbijnen in een adem met de Romeinse overheersers genoemd. Zij worden door Lukas gezien als daders van al 'het boze' (3:19), dat in het Nieuwe Testament kan worden uitgelegd als het kwaad dat hierin bestaat dat in de geest van Esau-Rome wordt uitgevoerd. Het hoeft geen betoog dat Jezus zich tegen deze macht verzet en Herodes dan ook door de Farizeeën laat boodschappen dat hij demonen uitdrijft en genezingen volbrengt (13:32). Dat dit verzet niet gewelddadig is, ligt voor de hand, omdat het bestrijden met wapens van een oppermachtig leger zinloos is, wat door de Zeloten ondervonden is.

 

Maar in hetzelfde evangelie worden de discipelen uitgezonden met een zwaard. De tegenstelling tussen Jacob-Israël en Esau-Rome wordt niet alleen in Lukas maar komt ook in de andere evangeliën aan de orde bijvoorbeeld in Mattheüs. Jezus verzet zich tegen onderwerping door de Satan, die hem in de geest van Rome de macht over het wereldrijk aanbiedt en leert zijn discipelen dat hij niet gekomen is om vrede te brengen, dat is de Pax Romana, maar het zwaard (Matt. 10: 34).  Aandacht voor de tegenstelling tussen Jacob-Israël en Esau-Rome in de exegese van het Nieuwe Testament is m.i. van wezenlijk belang.[x]

Heel kort gezegd: Jezus heeft geen openlijke, gewelddadige kansloze opstand voorgestaan- Petrus wordt bij de arrestatie van Jezus gecorrigeerd- maar de opstand en de dodelijke afloop daarvan wel voorzien. Hij herstelde Israël door de verloren schapen van het huis van Israël terug te roepen en heeft zijn leerlingen aangespoord om de Messiaanse boodschap in het Romeinse rijk uit te dragen om zo de Romeinen tot erkenning van de God van Israël te brengen. Dat is de kern van de missie van Israël. Dat betekent in feite een overwinning op Rome. Helaas heeft Rome zich na hevige vervolging van de heilbrengers ten slotte het heil toegeëigend en Israël afgeschreven. De openbaring van Johannes laat zien dat de machten van het kwaad en de Romeinse pretentie uiteindelijk overwonnen worden. De apocalyptische visioenen kondigen oorlog en geweld aan, zien ook de verwerkelijking van de sjalom  van het koninkrijk Gods in die geweldige strijd.

 

Dubieuze actualisering

 

In de moderne tijd worden alle religies vaak over een kam geschoren. Zeker als het om de oorzaak van geweld gaat, worden de monotheïstische godsdiensten op een noemer gebracht en als de voornaamste oorzaak van geweld aangewezen. De genoemde rechtsfilosofen gaan althans generaliserend en ondeskundig te werk. Maar de Encyclopedia of Wars uit 2004 analyseert 1800 gewelddadige conflicten en komt tot de slotsom dat amper tien procent een religieuze oorzaak heeft. [xi]

 

Hiermee is beslist niet gezegd dat alle godsdienstoorlogen 'voor vrede' gevoerd zijn. De christelijke oorlogvoering is echter ook geen combinatie van Romeinse en Joodse ideologie.[xii] Dat is een misvatting. Rome heeft eerder het christendom als een Joodse sekte bestreden, maar het daarna listig als bondgenoot gebruikt om zijn wereldgezag te herstellen. Daarmee is het christendom juist van zijn Joodse herkomst ontdaan. Deuteronomium 20 levert geen nationalistische oorlogswetten en is eerder te zien als een terugblik van een volk zonder land volgens de historische kritiek.[xiii] De Joodse ideologie van het door God gesanctioneerde nationalisme bestaat niet en is een anachronistische vertekening van de strijd tegen afgoderij.

 

Dat er veel geweld in de Bijbel voorkomt, heeft volgens Martin Hengel als voornaamste oorzaak dat de Joodse godsdienst voor de ballingschap de enige godsdienst in de Oriënt en in de Hellenistische wereld was waarin Joodse verering van vreemde goden met de dood bestraft kon worden.[xiv] Maar we vinden geen voorbeelden van zending en machtsuitbreiding in de Hebreeuwse Bijbel, die met geweld gepaard gaan. Daarvoor moeten we bij de universele pretenties van het Romeinse christendom en van de islam zijn.

 

De actualisering van het geweld die genocide in de Bijbel terugvindt, berust op misplaatst anachronistisch denken. Dat geldt met name voor de bestrijding van de Amalekieten, de aartsvijand van Israël. Een ander voorbeeld is de veronderstelling dat er moeilijk verschil te maken is tussen een Palestijn die zichzelf opblaast en Simson die de tempel van Dagon ontwricht? In de ogen van sommige theologen zijn ze allebei even blind.

Ik vind hun lees- en denkwijze van weinig onderscheidend vermogen getuigen. In het Nieuwe Testament wordt Simson in de galerij van rechtvaardige Godsgetuigen vermeld. De auteur van de Hebreeënbrief ziet Simson kennelijk in een geheel ander licht dan zij en plaatst hem in Messiaans licht. Simson treedt de vijandige Filistijnen immers niet met geweld maar met liefde tegemoet en trouwt een Filistijnse vrouw. In zijn gruwelijke levenseinde is hij eerder een lijdende knecht die de bespotting van zijn God niet kan verdragen dan een terrorist. Strikt genomen verbindt hij zich ook nog in de dood met zijn vijanden. Amalek is in het Oude Testament de kwaadaardige tegenstander van Israël en van zijn God. Hij valt zoals gezegd het uit Egypte bevrijde Israël in de rug aan. Zijn nakomelingen vormen een permanente bedreiging van het Joodse volk. Een sprekend voorbeeld van een Amalekitisch verhaal is Esther, dat geschreven is tijdens de ballingschap, zoals meer profetische verhalen, die zijn ontstaan na de verwoesting van Jeruzalem. Haman wil een wet uitvaardigen om alle Joden uit te roeien. De Europese geschiedenis laat juist in het verlengde hiervan schrijnende

 

[i] Egbert A. Rooze, Amalek geweldig verslagen, 1995

[ii] G.P. Luttikhuizen, De gnostische houding tegenover de God van het Oude Testament, in: A.P. Bos en G.P. Luttikhuizen (red.), Waar haalden de gnostici hun wijsheid vandaan?, 2016

[iii] Klaas A.D. Smelik, Een tijd van oorlog, een tijd van vrede, 2005

[iv] Hans G. Kippenberg, Heilige oorlogen: godsdienstwetenschappelijke aspecten, in Martin Goodman en Hans Bakker (red.), Heilige oorlogen, 1991; K.A.D. Smelik, Historische Dokumente aus dem alten Israel, 1987

[v] Anco van Moolenbroek, Ezau. Hij is Edom, 2016

[vi] P.J. Tomson, Harnack, Marcion- das Evangelium vom fremden Gott, NTT, 67/1, 2013

[vii] Johan M.G. van der Dennen, The Origin of War, 1995

[viii] Friedrich Nietzsche, Jenseits von Gut und Böse 52, Die fröhliche wissenschaft 349 en Morgenröte 205, in: Sämtliche Werke, ed. G.Colli und M.Montinari, 1967-1977 

[ix] Volgens Oswald Spengler, Der Untergang des Abendlandes, 1923, p.820

[x] F. de Graaff, Jezus de Verborgene I en II, 1987 en 1989

[xi] Aangehaald door Jonathan Sacks, Niet in Gods naam: een pleidooi tegen religieus extremisme en religieus geweld, 2016

[xii] Wat Andrew Palmer beweert in 'De overwinning van het kruis (...)', in: Heilige oorlogen, p.94 (vgl. noot4)

[xiii] Smelik, a.w., p.111

[xiv] Volgens M. Hengel, Judentum und Hellenismus, 1969, p.525

Sjalom in de oorlog, dr. B. Engelfriet